Blog Eerste Hulp Bij Culturele Ontwikkeling
De provincies werken momenteel aan nieuw cultuurbeleid voor de komende vier jaar. Het zou goed zijn als zij een provinciale basisinfrastructuur zouden definiëren, in navolging van het rijk en sommige grote steden.
Sinds jaar en dag zijn de provincies verantwoordelijk voor de zogeheten steunfunctietaken. Dit gaat terug tot de Welzijnswet uit de jaren zeventig van de vorige eeuw, waarin was geregeld dat de provincies een aantal bovenlokale taken moesten financieren m.b.t. welzijn en cultuur. Dat ging toen om zaken als de begeleiding van instellingen, kaderleden en beroepskrachten (deskundigheidsbevordering), het bevorderen van samenwerking, het stimuleren van de kwaliteit en het verzamelen en verspreiden van kennis (o.a. via onderzoek).
In de taakverdeling tussen de overheden op het terrein van cultuur heeft de provincie een duidelijke rol. In Profiel Provincies van het IPO (2010) wordt deze rol onder de noemer van tweedelijnsondersteuning benoemd, zij het onvolledig (de wettelijke taak op het gebied van bibliotheekwerk is namelijk vergeten): “De provincie is (...) verantwoordelijk voor de ondersteuning van gemeenten bij taken op het terrein van erfgoed en archeologie. Mede hiertoe zijn de steunfuncties monumentenzorg en archeologie in 2009 gedecentraliseerd naar de provincies. (…) Op het gebied van cultuurparticipatie hebben provincies een rol in de tweedelijnsondersteuning, in het bevorderen van de kwaliteit (consulenten) en in de regionale spreiding (toegankelijkheid).”
In moderne bewoordingen kan worden gezegd dat de provincie op cultureel terrein een taak heeft waar schaalvoordelen kunnen worden geboekt. Dit geldt zeker wat betreft de tweedelijnsondersteuning met betrekking tot bibliotheken, cultuureducatie, erfgoed, landschap e.d. Als alle culturele organisaties en alle gemeenten zelf het wiel zouden moeten uitvinden, zou veel kwaliteit, kennis en samenhang verloren gaan en was iedereen duurder uit. Van toepassing is dit ook op festivals of organisaties die van regionale of landelijke betekenis zijn. Ook hiervoor geldt dat ze door één gemeente niet in stand te houden zijn.
Op landelijk niveau bestaat de zogeheten basisinfrastructuur. Deze kwam tot stand in 2005, toen staatssecretaris Van der Laan deze term introduceerde in haar beleidsnota Verschil maken. De term werd geïntroduceerd voor het geheel aan instellingen dat functies in het veld vervult, en daarom niet alleen op artistieke gronden moet worden beoordeeld, maar ook vanuit beleidsmatige overwegingen. De gedachte was dat deze instellingen onder de verantwoordelijkheid van het ministerie moesten blijven vallen en dat hun voortbestaan niet onderworpen moest worden aan vierjaarlijkse heroverweging.
Het trefwoord dat hiermee werd geïntroduceerd is functies. Dit is ook een goede manier om tegen de provinciale infrastructuur aan te kijken. Er zijn culturele initiatieven en organisaties, maar er zijn ook functies die vervuld moeten worden om het geheel adequaat te laten functioneren. In het verlengde van de steunfunctietaken van weleer zijn er op provinciale schaal functies die randvoorwaardelijk zijn voor de bloei van het culturele leven. Daarnaast zijn er voorzieningen die van bovenlokale uitstraling en betekenis zijn (een regionale of zelfs landelijke functie vervullen) en als gezegd niet door één gemeente gedragen kunnen worden. Het is voor ons culturele leven essentieel dat deze functies worden uitgeoefend door een beperkt aantal organisatie die door de provincie(mede) worden gesubsidieerd. Deze organisaties tezamen kunnen worden aangeduid als de provinciale basisinfrastructuur. Sommige provincies (zoals Overijssel) werken al op deze manier en het zou goed zijn als dit breed navolging kreeg.
De voordelen van het werken met zo’n provinciale basisinfrastructuur zijn de volgende:
- het bestaan van de functies als zodanig staat niet ter discussie; wel moet de wijze waarop die functies worden uitgeoefend natuurlijk periodiek worden herijkt;
- de organisaties die de functies uitoefenen hebben perspectief op langjarige ondersteuning: dit biedt een waarborg voor continuïteit en stabiliteit in een sector die aan veel veranderingen onderhevig is;
- voor iedereen is duidelijk ‘waar de provincie van is’. Primair is zij verantwoordelijk voor het kernstelsel, zijnde de backbone van het culturele veld (incl. scholen, bibliotheken etc);
- de provincie kan in de richting van de organisaties die stelselfuncties uitoefenen een eenduidige beoordelingssystematiek ontwikkelen en toepassen.
De afgelopen maanden ondersteunde ik in Brabant een tijdelijke commissie, in het leven geroepen door de Brabantse gedeputeerde cultuur Henri Swinkels samen met de Vereniging van Brabantse Gemeenten. De commissie werd opgericht omdat er in Brabant fors is bezuinigd waardoor er kaalslag dreigt voor de buitenschoolse cultuureducatie.
Deze week bracht de commissie haar advies uit in de vorm van een pamflet en een rapport. Een belangrijk element in het pamflet is een pleidooi voor nieuwe organisatiemodellen. De ideeën hierover van Kunstbalie en de vereniging van Brabantse kunstencentra (DOKe) zijn door de commissie omarmd. De commissie pleit voor het laten ontstaan van flexibele projectbedrijven die op lokaal niveau als een spin in het web functioneren. Deze lokale teams moeten worden ondersteund door een professionele backoffice die voor de gehele provincie werkzaam is voor personeelszaken, inkoop, organisatie, financien, automatisering, marketing, huisvestingszaken. Net zoals het systeem van Buurtzorg: een hoofdkantoor en een veelheid aan zelfsturende teams.
Daarbij is het belangrijk om de organisatie neer te leggen bij partijen die de ambitie en wendbaarheid hebben om de transitie te maken. Dit kunnen centra voor de kunsten of bibliotheken zijn, maar ook andere culturele ondernemers of een samenspel van partijen. De projectbedrijven kunnen bijvoorbeeld bestaan uit programmamanagers, netwerkers en docenten die zichzelf vormen uit kunstenaars, semiprofs, amateurs, verenigingen en eventueel ook professionals en geïnspireerde betrokkenen uit andere domeinen. Randvoorwaardelijk is slechts de formulering van een gezamenlijk doel en het kunnen steunen op het professionele hoofdkantoor.
Het zal tijd vergen om de stap te zetten van de huidige situatie naar een breed scala van projectbedrijven. Provincie en gemeenten kunnen onderling afspraken maken over het begeleiden van een (overgangs)traject, net zoals dat in Brabant eerder gebeurde met de marktplaatsen voor de binnenschoolse cultuureducatie. Provincie en gemeenten moeten hiervoor geld en tijd uittrekken. Bij de provincie denkt de commissie aan € 2,5 mln. voor vier jaar. Afspraken kunnen worden neergelegd in convenanten tussen provincie en gemeenten. De convenanten moeten uitgaan van een visie op het lokale culturele leven en gelden voor een langere periode.
Tot slot: essentieel is bestuurlijke bevlogenheid. De commissie roept de gedeputeerde én de Brabantse wethouders daartoe op. Alleen als gedeputeerde en wethouders samen het culturele besef bij de Brabantse gemeenten weer aanwakkeren kan er cultureel aanbod blijven dat voor iedereen toegankelijk is. De gemeenten zijn daarbij cruciaal. Samen met lokale culturele organisaties en andere partners moeten gemeenten ervoor zorgen dat de zogeheten ‘creatieve cyclus’ (zie afbeelding) op lokaal niveau kan blijven functioneren (zie ook in: De Culturele Stad).